Piloot met hoogtevrees
Mijn vriendin en ik zijn samen honderd geworden dit jaar. Om die reden besloot ik dat het een speciaal cadeau moest worden voor haar vijftigste verjaardag en voor deze bijzondere mijlpaal. Het werd een rondvlucht boven Rotterdam, Ridderkerk en Kinderdijk. Het cadeau werd met enthousiasme door mijn vriendin ontvangen. Zaterdag is het er van gekomen. Op het vliegveld Waalhaven in Rotterdam werden we netjes opgehaald en met de auto naar het vliegtuig(je) gebracht. Daar stond de piloot ons al op te wachten. In het vliegtuig was plaats voor vier personen. Ik ging achterin zitten, mijn vriendin voorin naast de piloot. ‘Er staat veel wind,’ zei de piloot, ‘en daarom moeten jullie er rekening mee houden dat het vliegtuig flink kan gaan schudden. Het is hetzelfde als dat je met de auto op een hobbelweg rijdt. Maar dan is het nu een hobbelweg in de lucht.’ Ik zei niets, maar ik verwerkte in stilte deze mededeling. ‘En…’ ging de piloot opgewekt verder, terwijl hij naar een hoes voor me wees, ‘hier hangt een hoes met kotszakjes. Dus als jullie misselijk worden, dan kan je een zakje pakken.’ Ik keek naar de hoes die voor me aan de stoel hing. Het zat inderdaad vol met witte zakjes. Fijn dat de man ons er attent op maakte. We zetten onze koptelefoon op met het luidsprekertje. ‘En heb er erg in,’ vulde de piloot verder aan, ‘dat je het luidsprekertje wegduwt als je moet kotsen…’ O… oké… ‘Worden die zakjes vaak gebruikt?’ vraag ik, terwijl de piloot de motor start. ‘Dat komt ongeveer één op de honderd mensen voor,’ antwoordde de man. Ik wist genoeg. Zeker weten dat ik die ene van de honderd was. Als kind was ik altijd al wagenziek en dat begon al na honderd meter rijden. Ik slikte reistabletjes en moest altijd voorin naast mijn vader zitten. Volgens mijn ouders kon dat veel narigheid voorkomen. ‘Dat maakt niets uit,’ zei de piloot, toen ik voorstelde dat ik van stoel moest verwisselen met mijn vriendin. ‘Het vliegtuig schommelt aan alle kanten, dus je kunt gewoon blijven zitten.’ O… okay, duidelijk. Ik keek naar de gesloten deurtjes links en rechts. De motor loeide en het vliegtuig begon al te taxiën. Ontsnappen was onmogelijk. Ik hield mijn blik strak naar buiten gericht en deed net alsof die zakjes niet bestonden en ik ze ook niet nodig had. We taxieden over het terrein naar de startbaan. Nadat de piloot toestemming had gekregen, draaide hij de startbaan op. De motoren loeiden en we gingen de lucht in. We zwaaiden naar onze mannen die op geruime afstand ons na stonden te kijken. Ik vond het bijzonder hoe we los kwamen van de grond en schuin omhoog de lucht ingingen. Prachtig om te zien hoe alles om ons heen steeds kleiner werd en naar de ‘diepte’ verdween. Toen begon het al… Het vliegtuig begon te schokken, te schommelen en zakte gezellig een metertje naar beneden. De piloot kan van alles vertellen, dacht ik, maar nu zullen we zien dat we tóch neerstorten… ‘We zitten nu op 250 meter,’ begon de piloot opgewekt te vertellen. ‘En we gaan naar de 500 meter.’ Nog eens een keer zo hoog? En dat terwijl we van links naar rechts gingen? Mijn fotocamera dat ik moedig in mijn hand had om de eerste plaatjes te schieten, legde ik naast me neer. Dat werden alleen maar bewegende beelden…. We stegen verder. Toen we eenmaal op gewenste hoogte zaten, werd het vliegtuig ook stabieler en we gleden een poosje rustig door de lucht. Pas toen kon ik weer een beetje ademhalen en van het uitzicht genieten. Onder ons lag Rotterdam. Ik herkende het aan de Willemsbrug, de Euromast en de van Brienenoordbrug. Het was adembenemend om al die gebouwen als miniatuurtjes onder je te zien liggen. Even later kwam er een nieuwe windvlaag dat het vliegtuig weer flink liet schudden en schokken. Ik schoof heen en weer, op en neer. En ik keek de diepte in. De piloot vertelde: ‘Jullie geloven het misschien niet, maar ik heb hoogtevrees.’ ‘Hoogtevrees?’ herhaalde ik stomverbaasd. ‘Nee, dat geloof niet.’ ‘Toch wel,’ ging de piloot verder. ‘Ik zal nooit op een ladder gaan staan of een toren beklimmen.’ ‘Dat begrijp ik niet,’ zei ik. ‘Juist dan heb je vaste grond onder de voeten. In een vliegtuig ben je meters hoog van de grond.’ ‘Dat komt,’ antwoordde de piloot, ‘dat de beslotenheid van het vliegtuig mij juist een veilig gevoel geeft.’ Ik deed mijn best om het te begrijpen, maar nee, het ging mijn bevattingsvermogen te boven. Het vliegtuig werd weer stabieler. Ik haalde verlicht adem. We kwamen boven Ridderkerk. We zochten naar onze huizen. Van zo’n hoogte is het moeilijk te vinden, maar de piloot gaf ons het advies om eerst een kerktoren of groot gebouw te zoeken. Van daaruit is het makkelijker om je woonhuis te vinden. We zagen al snel de Singelkerk en het gemeentehuis. En toen was het inderdaad niet moeilijk meer. Geweldig om je eigen huis vijfhonderd meter onder je te zien liggen. We vlogen verder en we herkenden steeds meer plekjes. Het uitzicht was zowel links als rechts adembenemend. Af en toe schokte het vliegtuig door de wind, maar ik begon er al aan te wennen. Na Ridderkerk kwamen we boven Kinderdijk. We zagen de molens als kleine miniatuurtjes netjes gerangschikt liggen op een groen kleed met daartussen waterpartijen. Daarachter de verre horizon… Zo mooi! De piloot maakte een bocht met het vliegtuig en we hingen scheef. Ik hing naar rechts, maar gelukkig ging het goed. We stortten niet neer. Even later waren we weer terug op het vliegveld, een ervaring rijker. Ik weet niet waar ik me het meest over had verbaasd: de piloot met zijn hoogtevrees of het om het feit dat ik die zakjes niet nodig had…
Het is heel indrukwekkend wanneer je vanuit de lucht de wereld letterlijk aan je voeten ziet liggen. De gebouwen, bruggen en waterpartijen deed me denken aan Madurodam. Alles was even klein en nietig. De mensen zag je niet eens. Ze waren als speldenprikjes, zo klein… Juist daardoor moest ik denken aan Gods grootheid. Zijn almacht. Zijn majesteit en Zijn prachtige schepping. Wat een contrast…. Diezelfde God wil Zich ontfermen over ons, nietige mensjes die je vanuit die hoogte niet eens ziet. Een God van genade, barmhartigheid, liefde en geduld. Dat stemt tot nadenken….
Talenknobbel.
Ik heb geen talenknobbel. Dit tot mijn grote spijt. Toen ik op de basisschool leerde lezen en schrijven, had ik al snel een wens: zoveel mogelijk buitenlandse talen leren. De talen Engels, Duits en Frans stonden bovenaan. Maar wat een desillusie! Ik heb het niet verder weten te brengen dan school engels.
Enkele jaren geleden begon ik vol goede moed om de Engelse taal bij te ‘spijkeren’. Bij duo lingo, gewoon op mijn telefoon. Ik moest en zou het Engels onder de knie krijgen, want ik kon het niet uitstaan dat veel Engelse teksten dat ik onder ogen kreeg, gedeeltelijk of zelfs helemaal niet kon vertalen. Dat kwam mijn eer te na. De tweede reden is dat ik graag buitenlandse vakanties maak samen met mijn man. En dan moet je toch op zijn minst de wereldtaal vloeiend kunnen spreken! Niet dus. Ik kon stampen wat ik wilde: mijn hersens leken wel een zeef. De meeste woorden sijpelden dan ook door de piepkleine gaatjes de diepte in.
Toen we enkele jaren geleden naar Frankrijk gingen (voor het eerst na vele vakanties in Duitsland, Oostenrijk en ook een paar keer naar Tsjechië) ging ik de weken daarvoor weer stampen: Engelse woorden wel te verstaan. Ik ging ervan uit dat je in Frankrijk ook met Engels terecht kon. Wat Frans betreft kwam ik niet verder dan s’il vois plaît en merci beoucaup, oui en non. Toen we op de camping kwamen waar we een huisje hadden gereserveerd nam ik heel stoer het woord. En ja hoor, het lukte! Ik in mijn beste Engels, de Franse campingbeheerder begreep me. Ja, echt! En ze sprak in keurig, voor mij begrijpelijk Engels. Ik verstond het. Mijn man Eric gaf me een compliment. ‘Je doet het goed!’ Ik heb mijn school engels dus toch te laag ingeschat. Ik red me best. Ik red me zelfs goed in het buitenland.
Dat doet me gelijk denken aan die keer dat we in Tjechië op vakantie waren. Van de Franse taal kan ik niets maken, maar van de Tjechische taal helemáál niet. Zo waren we een keer op een leuke locatie bij het water waar je een rondvaart kon maken. Voordat we de boot opgingen, wilden we eerst iets eten. Er stond een leuk eethuisje met loket. Aan de muur naast het loket hing een lijst met gerechten die verkrijgbaar waren. Uiteraard in het Tsjechisch. Waar je ook komt: overal lees je een Engelse vertaling. Bij dat loket niet. Dus goed de oren de kost gegeven. We kwamen er achter dat er veel mensen warme worst bestelden en met een beetje moeite konden we horen hoe het in het Tsjechisch klonk. Wij bestelden allemaal warme worst zodat we wisten wat we te eten kregen. De zoon van onze vrienden waarmee we op vakantie waren, nam een hap. Hij kauwde. Vervolgens werd hij eerst groen, toen rood en toen spierwit. Het vet droop er aan alle kanten uit en hij ging letterlijk over zijn nek. Zover ik weet heeft hij nooit meer worst gegeten. Geen warme, wel te verstaan.
Al die talen in de wereld, waar komen ze vandaan? Dat is ontstaan tijdens de torenbouw van Babel. Te lezen in Genesis 11. De mensen wilden een zo’n hoog mogelijke toren bouwen zodat iedereen vanuit de verte de toren zou herkennen en bij elkaar zouden blijven wonen. God had echter anders gedacht. Hij wilde dat de mensen zich zouden gaan verspreiden over de aarde. Toen kwam de spraakverwarring. De één kon de ander niet meer verstaan. Daardoor was er geen contact meer mogelijk en gingen de mensen uit elkaar.
Uiteindelijk heeft God het laatste Woord!
Dierenleed.
Er gebeurt hier in huize Zoeteman altijd wel iets geks. Ik trok mijn keukenla open en staarde naar een muis die heel ontspannen op mijn pak pannenkoekenmix zat. Ik ben niet bang van muizen, maar dit vond ik toch wel een onaangename verrassing. Het beestje bleef gewoon zitten. Ik wist niet beters te doen dan Lady, onze kat erbij zetten. Vervolgens staarde Lady heel ongeïnteresseerd naar de muis en deed niets. Ik: ‘Lady doe iets!’ Maar nee, muis bleef rustig zitten en Lady bleef rustig staren.
Toen kwam Doerak, onze hond erbij. Het is een jachthond en dat liet hij blijken. Hij werd helemaal wild toen hij de muis zag. Met die grote, hijgende hondenkop boven hem, werd het de muis te machtig. De muis sprong in mijn la, tussen de pakken muesli en de hagelslag in. Daarna met een enorme boog weer uit de la, maakte een sprint over de keukenvloer en kwam in de buurt van de deur. Snel deed ik de deur open. Muis rende naar buiten en Doerak erachter aan. Die vond het een geweldig leuk spelletje. Ik niet. Uiteindelijk kwam de muis in Doeraks bek terecht en aangezien het niet tegen honden tanden bestand was, legde hij snel het loodje. Ik wilde Doerak naar binnen nemen, maar meneer pakte snel de dode muis om er binnen mee verder te spelen. Ik; ‘Doerak los.’ Met moeite liet hij zijn prooi los en eenmaal binnen bleef hij voor de deur mij bedelend aanstaren. Al kon hij zijn ogen nog zo goed op de smeekstand zetten, ik gaf geen haarbreed toe.
Uiteindelijk gaf hij het op en ging met een diepe zucht op zijn kussen liggen. Toen ik daarna bij zat te komen op de bank, hoorde ik in de verte ‘miauw’.
Ik ging kijken, trok de keukenla open en Lady kwam tevoorschijn.
Door alle consternatie had ik haar opgesloten.
Nou ja, ik wist wat ik daarna kon gaan doen… aan de slag met emmer, doek en schoonmaakmiddel.
Later zat ik er nog eens over na te denken. Wreed dat dieren elkaar pijn doen… opeten… Wreed wat er allemaal in de wereld gebeurt. Ik moet denken aan de oorzaak van dit alles. Het is terug te vinden in het Paradijs waar het ooit goed en volmaakt begon. De mens zelf heeft er een dikke streep door gehaald. De zonde was in de wereld gekomen met alle gevolgen van dien. Gelukkig is hier het laatste woord niet over gevallen. Want midden in deze wereld is een kruis gezet. Op Golgotha. Daardoor heeft God opnieuw een weg gebaand naar de volmaaktheid. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde komen, waar alles goed en mooi zal zijn. Geen pijn, geen ziekte of tranen, geen wreedheid.
Hij wil er wél om gevraagd zijn. En hij vraagt geloof. Dat gaat in een weg van zonde en genade. Geloven we dat?
Telefoon.
Mijn oma had telefoonvrees. Voor de duidelijkheid: mijn oma was geboren in 1910.
Mijn opa ook. Ze hebben grote ontwikkelingen doorgemaakt. Zo hebben ze de eerste auto door de straat zien rijden. Het hele dorp stond op zijn kop.
Een koelkast hadden ze niet. Ze bewaarden alle verse producten in de kelder.
Ze stookten kolen in de kachel. Als kind kon ik gefascineerd toekijken als mijn oma met een pook de bijna gedoofde kooltjes weer nieuw leven inblies, zodat ze weer felrood oplichtten.
Mijn opa en oma waren mensen van hun tijd. In onze ogen dus ouderwets. Ze konden moeilijk mee met de nieuwste ontwikkelingen.
Zo wilde mijn oma geen wasmachine. Ze deed de was in de teil, gebruikte sunlightzeep en had een wasplank.
Nu terug naar de telefoon. Omdat ze ouder werden werd hen aangeraden om telefoon te nemen. Altijd handig als ze iemand dringend nodig hadden.
De telefoon kwam. Het ding werd bekeken met de nodige argwaan. Mijn oma vond het maar niets om met iemand te praten die ze niet kon zien.
Toch moest ze er aan geloven. Op haar verjaardag werd ze door haar broer gebeld. Dat ging zo: ‘Ha Neeltje, met je broer Henk. Gefeliciteerd met je verjaardag.’
‘Ha Henk, dankjewel. Dag.’ Bám… de hoorn werd met een klap terug gelegd. Einde gesprek.
Broer Henk belde meteen terug, omdat hij nog lang niet klaar was met het gesprek.
Oma moest toen wel weer…
Naar de tijd van nu…
Mobieltjes zijn niet meer weg te denken. Bijna iedereen is gefocust op het kleine apparaat in hun handen. Thuis, op school, op het werk en zelfs op straat.
Zo zag ik pas voetgangers voor het rode stoplicht staan met hun ogen vastgezogen aan hun mobiel. Af en toe een snelle blik omhoog om te kijken of het stoplicht niet op groen was gesprongen. Nee? Dan snel weer verder op het kleine venster.
Mobieltjes zijn gevaarlijk in het verkeer. Dat weet iedereen. Het kost je zelfs een flinke boete wanneer je tijdens het rijden aan het bellen bent.
Een verslaving… jazeker.
Wat is belangrijk in het leven? Je mobiel? Of… je Bijbel?
Hoeveel tijd besteden wij aan onze mobiel en hoeveel tijd aan de Bijbel?
Wat is belangrijker? Tijd of eeuwigheid?
Iets om over na te denken…